Terug naar overzicht

Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden in en rond een tweetal nederzettingen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen op de locatie LR35 (VINEX locatie Leidse Rijn)

Rapportnummer 236 | Publicatiedatum 01 januari 2005
Auteur Haaster H. van

Download rapport  Download rapport


1.1 ARCHEOLOGISCHE ACHTERGROND Van 4 oktober tot 3 december 2004 is door de archeologische dienst van de gemeente Utrecht archeologisch onderzoek uitgevoerd op een terrein tussen de Oudenrijnse weg en de Meentweg in De Meern, gemeente Utrecht.1 Dit zogenaamde Definitieve Archeologische Onderzoek (DAO) is een vervolg op het in de nazomer van 1998 door het Archeologisch Dienstencentrum uitgevoerde inventariserende onderzoek (AAO).2 Op de vindplaats zijn sporen van menselijke activiteit uit twee perioden gevonden. De vroegste activiteiten lijken op basis van het aangetroffen aardewerk en metalen voorwerpen te hebben plaatsgevonden in de eerste eeuw na Chr. Het betreft een kleine nederzetting aan een verlandende restgeul. Tijdens het onderzoek is een boerderijplattegrond aangetroffen, omringd door verschillende greppels, die tot de erfinrichting lijken te hebben behoord. Daarnaast zijn sporen van structuren herkend die mogelijk een opslagfunctie hebben gehad, zoals spiekers en schuren. Op een afstand van ruim 25 meter van de boerderij zijn resten van een houten brug aangetroffen die over de verlandende geul heeft gelegen. In de periferie van de nederzetting zijn verschillende greppelstructuren aangetroffen die mogelijk een functie hebben gehad bij de indeling van het rond de nederzetting gelegen cultuurlandschap. We kunnen hierbij denken aan perceleringsgreppels van akkers en veekralen. De archeologische gegevens wijzen erop dat de nederzetting niet lang in gebruik is geweest, mogelijk één of twee generaties. Vóór het eind van de eerste eeuw lijkt de nederzetting te zijn verlaten. In de 12e eeuw zijn de activiteiten op het terrein hervat. Er worden verschillende greppels van aanzienlijke afmetingen op het terrein gegraven. Op basis van het aardewerk en enkele metalen voorwerpen worden deze greppels gedateerd in de 12e en de vroege 13e eeuw. De greppels bevatten materiaal dat geassocieerd kan worden met bewoning, te weten aardewerk, bot (waaronder slachtafval), metalen voorwerpen en bouwmateriaal. Echte, duidelijke bewoningssporen ontbreken echter geheel. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de sporen deel uitmaken van de erfindeling rond een boerderij. Mogelijk hadden de greppels een agrarische functie. Naast de greppels zijn ook kuilen aangetroffen waarvan de functie niet duidelijk is. De opvallendste kuil betreft een tweeledige kuil van zes bij vier meter (spoor 30). De kuil wordt gekenmerkt door rechte wanden en een vlakke bodem. Het doel van het botanisch onderzoek aan de grondmonsters uit de beide nederzettingen was gegevens te verkrijgen over de voedingsgewoonten, milieuomstandigheden en menselijke activiteit op en rond de nederzettingen. Ook was de hoop dat iets bekend zou worden over de functie van de kuilen en greppels.1.2 EERDER VERRICHT ARCHEOBOTANISCH ONDERZOEK. Tijdens het AAO in 1998 is aan tien monsters waarderend onderzoek uitgevoerd. De conservering van de plantenresten in de meeste monsters was matig tot slecht. Destijds is daarom één rijk monster uit de restgeul in put 5 geanalyseerd (Romeinse tijd). In dit monster is een zaadje van vlas (Linum usitatissimum) gevonden. Daarnaast werden resten van planten gevonden die op regelmatige betreding door mensen en/of dieren wijzen. Ook werden veel plantensoorten gevonden uit water- en oevervegetaties alsmede van diverse stikstofrijke, modderige standplaatsen. 3 1 Centrum coördinaat: 132.000/454.500.

Bedankt voor uw aanvraag, u ontvangt binnen enkele ogenblikken een e-mail met daarin de downloadlink.

Sluit venster

Download rapport

Vul om dit rapport te downloaden onderstaande gegevens in. U ontvangt direct een link per e-mail om het rapport te downloaden:






Op dit rapport rust nog een embargo, neemt u even contact met ons op?

Contact >