Terug naar overzicht


Het Woerdens landschap in de Romeinse tijd


15 januari 2015

Het Woerdens landschap in de Romeinse tijd

Laura I. Kooistra (BIAX Consult)


Ruim 2000 jaar geleden lag Woerden aan de oostzijde van prachtige, uitgestrekte en ontoegankelijke veenmoerassen. Alleen via de Oude Rijn en een wirwar van veenriviertjes konden mensen door deze moerassen heentrekken.
De Oude Rijn was een brede, ongetemde rivier. Oeverwallen – dat zijn op natuurlijke wijze gevormde dijken – flankeerden de rivier. Dit waren de enige droge plaatsen in het landschap. Ze waren begroeid met gemengde loofbossen, die ooibossen worden genoemd. Op de hoogste en dus droogste delen waren vooral eiken, iepen en Spaanse aken te vinden terwijl op de lagere en vochtiger delen elzen de overhand hadden. Aan de rivierzijde stonden wilgen. Geen boomsoort is zo goed bestand tegen wisselende waterhoogten en stroming als de wilg.
De laagten aan de andere kant van de oeverwallen noemen we komgebieden, dat zijn natuurlijke uiterwaarden. De diepste delen werden ingenomen door ondiepe meren, die ‘s zomers droog konden vallen. Verder kwamen er rietmoerassen en moerasbossen met voornamelijk elzen voor.
Achter de komgebieden, in Woerden op zo’n twee kilometer van de Oude Rijn, begonnen de laagveenveenmoerassen. De veenmoerassen die het dichtst bij de Oude Rijn lagen waren door incidentele overstromingen met rivierwater het voedselrijkst. Hier groeiden elzenbossen die, omdat ze veen als ondergrond hadden, elzenbroekbossen genoemd worden. Waterpoelen met riet en gele lis, boomstronken, omgevallen bomen, afgevallen takken en natuurlijk de bomen zelf, maakten de elzenbroekbossen ondoordringbaar.
Verder van de rivier af nam de invloed van het voedselrijk rivierwater af en die van voedselarmer grond- en regenwater toe. Dat was gelijk te zien aan de plantengroei. De elzenbroekbossen werden ijler en berken namen de plaats van elzen in. Nog verder van de rivier af rooiden ook de berken het niet meer en groeiden op het veen zeggenmoerassen en moerasheide, bestaande uit dophei, veenbessen en zonnedauw.
Op enkele kilometers van de Oude Rijn af was het veen zo voedselarm dat er vrijwel alleen veenmos groeide. De oppervlakten met veenmos hadden in de Romeinse tijd doorsneden van vele kilometers. Veenmos heeft het vermogen water vast te houden en zo ontstonden immense veenkoepels die wel vijf meter hoog kunnen zijn geweest. Zo’n veenkoepel wordt hoogveen genoemd. Mensen zijn te zwaar om over een levend hoogveen van vijf meter dikte te lopen. Dergelijke venen waren dan ook levensgevaarlijk.
In de loop van de eerste eeuw na Chr. werd het bos op de oeverwallen gekapt voor de bouw van de Romeinse forten. Alleen de oeverwallen werden in cultuur gebracht. Daarbuiten heerste de natuur.

Deze samenvatting, die is gemaakt voor de website www.langsdelimes.nl, is toegespitst op de omgeving van Woerden en gebaseerd op het door NWO gesubsidieerde onderzoek ‘A sustainable frontier? The establishment of the Roman frontier in het Rhine delta.’. Voor wie meer wil lezen zie bijvoorbeeld:
Kooistra, L.I., M. van Dinter, M.K. Dütting, P. van Rijn & C. Cavallo 2013: Could the local population of the Lower Rhine delta supply the Roman army? Part 1: The archaeological and historical framework, JALC 4-2, 5-23.