Van buxus tot bolderik
Beerputinhoud uit de Bierstraat (Den Haag) botanisch bezien
Rapportnummer 001
| Publicatiedatum 01 januari 1994
[auteur] Brinkkemper O.
In 1992 is door medewerkers van de afdeling Archeologie van de dienst Stadsbeheer van DenHaag een vindplaats aan de Bierstraat opgegraven. De opgravingsleiding berustte bij Drs. M. vanVeen. Het betrof een voormalige sloot. In de sloot was een gedeelte door dicht opeen geplaatstepalen afgescheiden. Binnen deze palen werd veel afval gevonden, waarin met het blote oog alpitten van pruimen en kersen herkend konden worden. Op grond van de archeologica kon dezeopvulling worden gedateerd tussen 1550 en 1620. In die tijd lag de sloot aan de rand van debebouwing van Den Haag. Door gunstige conserverings-omstandigheden, onder degrondwaterspiegel, kon veel organisch materiaal in onverkoolde toestand in de bodem bewaardblijven. Door deze bijzondere omstandigheden kunnen ook zeer veel botanische resten onderzochtworden. Eén onderzocht monster (vnr. 18) bestond uit een standaard grondmonster, waarbij eenhoeveelheid grond in zijn geheel was ingepakt. Dit monster is zowel op macroresten (vnl. zaden envruchten) als op stuifmeel (pollen) en darmparasieten onderzocht. Tevens waren voor botanischonderzoek apart verzamelde (hand)vondsten van grotere zaden beschikbaar (vondstnummer 32 en41). Ook hout, waaronder diverse voorwerpen, is door de conserveringsomstandigheden goedbewaard gebleven. Ook een deel van het hout is in het kader van dit onderzoek gedetermineerd enbeschreven. Tenslotte zijn op de vindplaats enkele coprolieten (versteende uitwerpselen)gevonden, waarbij aan één exemplaar eveneens pollenonderzoek is verricht. Met behulp van deze onderzoeksmethoden kunnen diverse gegevens over mens en milieu uit debetreffende periode verkregen worden. De zaden en vruchten van voedselgewassen gevenaanwijzingen over het plantaardige deel van het menu. Akkeronkruiden kunnen ons iets vertellenover de omstandigheden op de akkers en soms ook over landbouw-systemen. Zaden van denatuurlijke vegetatie rondom de sloot geven ons aanwijzingen over het milieu op die plaats, metname over factoren als zoutgehalte, voedselrijkdom, openheid van de vegetatie e.d. Het pollenonderzoek kan hierbij aanvullingen geven. Sommige plantenresten, zoals vankruiden en specerijen kunnen namelijk soms alleen als pollen worden aangetoond. Daarnaastlevert pollenonderzoek ook informatie over de natuurlijke vegetatie, met name de bosbegroeiing,rond de monsterplaats. In vergelijking met de zaden van natuurlijke vegetaties levert hetpollenonderzoek een beeld van een groter gebied, met een straal van enkele kilometers rond demonsterplaats. Met pollenonderzoek aan de coprolieten wordt eveneens een beeld verkregen vanzowel het voedsel van de "donor" als de vegetatie van het gebied waarin de donor rondliep. Metbehulp van het houtonderzoek kunnen we vaststellen of ingevoerd hout werd gebruikt en ofbepaalde houtsoorten voor een bepaald gebruik werden geselecteerd. Het onderzoek van eieren van darmparasieten staat hier geheel los van. Dit geeft informatieover de hygiënische omstandigheden in de betreffende periode.