Vloeren onder de loupe
Een botanisch onderzoek naar de vloerlagen uit huis 2 van vindplaats 11.17 (Duifpolder, Midden-Delfland)
Report number 7
| Publication date 01 januari 1994
Author Brinkkemper O.
Onder leiding van Drs. Cees Koot van het Instituut voor Prehistorie (Rijksuniversiteit Leiden) zijn in 1992 tweevindplaatsen uit de Midden-IJzertijd (500-250 v.Chr.) opgegraven in de Duifpolder (gem. Maasland; Midden-Delfland; Zuid-Holland). De opgravingen vonden plaats in het kader van het project Midden-Delfland van hetInstituut voor Prehistorie. Eén van deze twee vindplaatsen was site 11.17. De rijksdriehoeks-coördinaten vandeze vindplaats zijn 80,18/440,47. In de opgravingsputten werden de resten van vier huisplaatsenteruggevonden. Door onderspoeling en kanteling van de profielen ná de bewoning en verzakking al tijdens debewoning is de stratigrafische opbouw van de vindplaatsen sterk verstoord. Hierdoor is het niet meer mogelijkgebleken volledige huisplattegronden in de opgravingsputten aan te treffen. Door de verzakking en kantelingtreedt echter ook een gunstig neveneffect op. Delen van veen- en bewoningslagen bleven hierdoor tot op hedenonder de grondwaterspiegel. Conservering van organisch materiaal wordt onder deze omstandigheden mogelijk.In het zuurstofarme milieu onder de grondwaterspiegel kan namelijk geen biologische afbraak van organischmateriaal plaatsvinden. Daardoor werden allerlei organische resten, waaronder vloerlagen met onverkooldeplantenresten, na vijfentwintig eeuwen vrijwel ongeschonden teruggevonden. Deze omstandigheden zijntyperend voor alle vindplaatsen in Midden-Delfland (zie verder Abbink, in druk). Botanische macroresten (vnl. zaden en vruchten, maar ook stengels, bladeren e.d.) kunnen informatie gevenover verschillende aspecten van een archeologische vindplaats. Ten eerste worden er vaak resten vancultuurgewassen aangetroffen, die ons informeren over het voedsel van de bewoners. Op grond van dorsafval enakkeronkruiden kan soms een uitspraak worden gedaan over de locatie van de akkers waarop de gewassenverbouwd werden. Daarnaast vinden we vooral bij onverkoolde macroresten ook veel zaden van planten die inde omgeving van de woonplaats groeiden. Hiermee kunnen we een indruk krijgen van het milieu rondom denederzetting. Bij eerder onderzoek aan botanische macroresten van huis 1 van vindplaats 11.17 is getracht een functioneelonderscheid vast te stellen tussen het oost- en het west-gedeelte van het huis. Van beide zijden zijn deprofieldammen bemonsterd en op botanische macroresten onderzocht. Op grond van de resultaten kon wordengeconcludeerd dat het oostelijke gedeelte het stalgedeelte van het huis was en het westelijke gedeelte hetwoongedeelte. Dit komt overeen met de meest voorkomende indelings-richting in onverstoorde IJzertijd-huisplattegronden op Voorne-Putten (zie Brinkkemper 1994). Op grond van deze positieve resultaten is subsidie aangevraagd voor een volgend onderzoek van botanischemacroresten van vindplaats 11.17. Van een door de Jurriaanse-stichting geschonken subsidie kon een deel vanhet geplande vervolg-onderzoek worden uitgevoerd. Het betrof een gedetailleerd onderzoek naar deverschillende lagen en laagjes die in de vloerpakketten van vindplaats 11.17 voorkwamen. Deze gelaagdevloerpakketten zijn kenmerkend voor de IJzertijd-vindplaatsen in heel Midden-Delfland. Tijdens de opgraving zijn voor nader gedetailleerd onderzoek een aantal profielen met dergelijke vloer- enveenlagen bemonsterd. Hiertoe werden houten platen in de profielen geslagen om het te bemonsteren blok heen.Hierdoor ontstond een kistje met daarin het bemonsterde profiel. Na afsluiting van de opgravingscampagnekonden deze kistjes op het Instituut voor Prehistorie zorgvuldig, laag voor laag, worden gepeld. Als eerste vandeze "mini-opgravingen" werd een profielkistje uit huis 2 (vondstnummer 1582) bewerkt. Deze huisplaats isruim 30 meter lang, wat als een aanwijzing wordt gezien voor meerdere constructie-fasen. Het profielkistje isgesitueerd in het westelijke gedeelte van de woonplaats, het deel dat in huis 1 het woongedeelte was. Het profielmet de ligging van het kistje is weergegeven in figuur 1a. Drs. Cees Koot legde de gelaagdheid in een tekeningvast (zie fig. 1b) en bemonsterde de afzonderlijke lagen.