Op het spoor van Rotta
Archeobotanisch onderzoek aan monsters uit de Spoortunnel in Rotterdam Vindplaatsen 05-27, 05-33, 13-27 en 13-28
Report number 29
| Publication date 01 januari 1996
Author Haaster H. van
1.1 ALGEMEENIn de jaren 1988 en 1992 is ten behoeve van de aanleg van de Willemsspoortunnel onder de Maas een diepe sleufgegraven. Het tracé van de tunnel doorsneed de oude stadskern van Rotterdam, langs de toenmalige oever van hetveenriviertje de Rotte. De verwachting was dat bij de aanleg van de tunnel nogal wat bewoningssporen uit het verledenkonden worden aangetroffen. De werkzaamheden werden daarom intensief begeleid door medewerkers van het BureauOudheidkundig Onderzoek van gemeentewerken Rotterdam (BOOR). De leiding berustte bij drs. A.J. Guiran. Hetarcheologisch onderzoek heeft op diverse plaatsen bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse Tijd, Middeleeuwenen Nieuwe Tijd opgeleverd. Van diverse lokaties zijn daarvoor in aanmerking komende grondsporen bemonsterd voorarcheobotanisch onderzoek. Resultaten van archeobotanisch onderzoek op verschillende vindplaatsen zijn eerdergepubliceerd in vorige afleveringen van BIAXiaal (Brinkkemper 1995, 1996a en 1996b). Het huidige rapport omvat deresultaten van het onderzoek aan bewoningssporen uit een middeleeuwse pre-stedelijke bewoningsfase. Mogelijk betreft het restanten van het in 1028 vermelde Rotta.Het gaat om de volgende vindplaatsen:Vindplaats 05-27; traject Pompenburg tot Lombardkade. Vindplaats 05-27 betreft een bewoningslaag en een kuil of slootje waarin aardewerk uit de 11e-12e eeuw aanwezigwas. De bewoningssporen bevonden zich in een kleidek dat op veen is afgezet. Het geheel is afgedekt door eenDuinkerken III afzetting (Döbken, Guiran & van Trierum 1992).Vindplaats 05-33; traject Schiekade tot Pompenburg. Op vindplaats 05-33 is een aantal geologische waarnemingen verricht in een geul. Mogelijk is een restant van eenvoormalige geul van de Rotte hier aanwezig.Vindplaats 13-27; traject Grote Markt tot Metrostation Blaak. Vindplaats 13-27 heeft bewoningssporen uit de 10e-12e eeuw opgeleverd, mogelijk gaat de bewoning hier terug totin de Karolingische tijd. De sporen bestaan uit verkavelingsslootjes die misschien uit de ontginningsfase van het gebieddateren.Vindplaats 13-28; traject Metrostation Blaak tot Nieuwe Maas. Vindplaats 13-28 bevat eveneens bewoningssporen uit de 10e-12e eeuw, gelegen op een kleilaag die op veen isafgezet. De bewoningssporen zijn sterk aangetast door erosie in de 12e eeuw, mogelijk als gevolg van overstromingenin 1164, toen een groot gebied verloren ging.1.2 MATERIAAL EN METHODEIn totaal werden op de hierboven genoemde lokaties 23 monsters verzameld. Besloten werd om eerst door middel vaneen globale inventarisatie de waarde van de verschillende monsters voor archeobotanisch onderzoek te bepalen. Voordit doel werden alle monsters met water gezeefd over een stelsel zeven met maaswijdten van 0.25, 0.5, 1, 2 en 5 mm.Van elke zeeffractie werden een paar petri schaaltjes materiaal bekeken. In het algemeen werden zoveel schaaltjesbekeken tot in drie opeenvolgende schaaltjes geen nieuwe soorten meer werden aangetroffen. De resultaten van deglobale inventarisatie van de monsters worden weergegeven in bijlage 1. In overleg met het BOOR werd besloten een aantal waardevolle monsters te selecteren voor een meer gedetailleerdeanalyse. Selectiecriteria die daarbij zijn gehanteerd waren de dichtheid en de soortenrijkdom van de botanische resten in het algemeen, de aan- of afwezigheid van cultuurgewassen, dateringsrange en de conserveringstoestand van hetbotanisch materiaal. Op grond hiervan is besloten negen monsters in meer detail te analyseren. De resultaten van dezegedetailleerde analyse worden weergegeven in bijlage 2. Van alle monsters werd voor het zeven een submonster genomen voor pollenanalyse. Deze pollenmonsters zijnbehandeld volgens een standaard methode (vgl. Fægri et al. 1989). Om de minerale bestanddelen in de monsters teverwijderen is waterstof fluoride (HF) gebruikt. De monsters zijn door C.D. Troostheide van het Instituut voor Pre- enProtohistorische Archeologie (IPP) van de Universiteit van Amsterdam bereid. De pollenpreparaten zijn met eendoorvallend licht-microscoop met vergrotingen tot 1000x geanalyseerd. De macroresten-monsters zijn met eenstereomicroscoop met vergrotingen tot 50x geanalyseerd. Zowel voor het pollenonderzoek als het macroresten-onderzoek is gebruik gemaakt van vergelijkingscollecties op het IPP. Het houtonderzoek is uitgevoerd door Dr. O.Brinkkemper op het botanisch laboratorium van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek met behulpvan een doorvallend licht-microscoop bij vergrotingen tot 400x.1.3DOELBewoningssporen uit pre-stedelijk Rotterdam zijn schaars en fragmentarisch. Doel van het archeobotanisch onderzoekwas meer inzicht te krijgen in het karakter van de pre-stedelijke bewoning. Van het macroresten-onderzoek werdverwacht dat het gegevens zou opleveren over voedingsgewoonten, ter plaatse ontplooide activiteiten en lokale milieu-omstandigheden. Het doel van het pollenonderzoek, dat aan een geselecteerd aantal monsters werd uitgevoerd, wasaanvullende informatie ten aanzien van de hierboven genoemde aspecten te verkrijgen, alsmede een indruk te krijgenvan de milieu-omstandigheden in een groter gebied rond de vindplaatsen.