Terug naar overzicht

Veel beekjes maken een groot water: een landschapsreconstructie van Sittard op basis van pollenanalyses aan diverse beekgeulen

Rapportnummer 757 | Publicatiedatum 01 januari 2015
Auteur Verbruggen, F.

Download rapport  Download rapport


De binnenstad van Sittard wordt deels heringericht ten behoeve van een betere verkeersregulering en een vernieuwing van het winkelgebied, waarbij oorspronkelijke elementen van de historische binnenstad worden hersteld. Dezeherinrichting maakt deel uit van een grootschalig bestemmingsplan, genaamd‘Zitterd‐Revisited’. Op drie verschillende locaties in Sittard, te weten deplangebieden Odaparking, Ursulinencomplex en De Dominicaan, is in deperiode 2005‐2010 archeologisch onderzoek verricht (zie figuur 1). Hierbij zijn diverse sporen, structuren en natuurlijke afzettingen uit verschillendeperioden blootgelegd, variërend van het Pleistoceen tot de Nieuwe Tijd. Uit hetarcheologisch onderzoek is naar voren gekomen dat er in het verleden sprakewas van een bekenstelsel dat actief was in het gehele plangebied.1 Sittard bevindtzich immers op een daluitspoelingswaaier van de Geleenbeek (zie figuur 2).2 Overhet moment van ontstaan van deze uitspoelingswaaier bestaat nog geenzekerheid. De Rijks Geologische Dienst (RGD, het huidige TNO‐NITG) heeft hetontstaan van de daluitspoelingswaaier op 250.000 jaar geleden gedateerd.Na de laatste ijstijd, het Weichselien, kwam er als gevolg van een stijgendetemperatuur veel smeltwater vrij. Aan het begin van het Holoceen was de afvoervan smeltwater en sediment (voornamelijk löss uit het achterland) dan ook groot. Dit heeft ertoe geleid dat de daluitspoelingswaaier zich flink heeft kunnenuitbreiden. Door erosie‐ en sedimentatieprocessen verlegde de Geleenbeektelkens haar loop en moet daarom niet als een ‘statische beek’ gezien worden.Binnen de daluitspoelingswaaier zijn daarom vele dichtgeslibde oude geulen vande Geleenbeek herkenbaar. Een groot deel van de oude geulen is door jongeregeulen opgeruimd en dus niet meer herkenbaar. Geulen die buiten gebruik zijngeraakt, zijn daarna dichtgeslibt. Vervolgens is er leem over de dichtgeslibdebedding afgezet. Hierin heeft zich in het Neolithicum en de Bronstijd een(bos)bodem kunnen vormen, welke in de ondergrond goed te herkennen is alseen donkere laag als gevolg van het hoge gehalte aan humus. De bodem heeftzich met name goed kunnen ontwikkelen in de lager gelegen, en daarmee natteredelen. In het plangebied is de bosbodem met name in het westelijke deelaangetroffen (zie figuur 3). Erosie door jongere geulen van de Geleenbeek heeftertoe geleid dat de bosbodem grotendeels is verdwenen. Het dateren van de geulen is niet altijd eenduidig. In sommige geulen is ‘zuiveraardewerk’ aangetroffen, zoals het geval was bij enkele geulen met (lineair)bandkeramisch aardewerk. Deze geulen zijn relatief gemakkelijk in de tijd teplaatsen. Andere geulen bevatten nauwelijks aardewerk, maar konden op basisvan de positie ten opzichte van de bosbodem grofweg gedateerd worden.Daarnaast is in veel geulafzettingen een mix van aardewerk aanwezig. Dit maakthet bepalen van de periode waarin deze geulen zijn opgevuld niet eenvoudig.Mogelijk hebben sommige geulen een reactivatieperiode gekend, maar het is ookniet uit te sluiten dat ‘oud’ (geremanieerd) aardewerk is afgezet bij opruimingvan oudere afzettingen door jongere geulen. Ondanks deze beperkingen isgetracht om de geulen zo precies mogelijk te dateren.3Het feit dat er beekgeulen van verschillende ouderdom zijn aangetroffen,maakt het bijzonder geschikt voor landschappelijk onderzoek, waarbij de nadrukligt op de ontwikkeling ervan door de millennia heen. Om deze reden zijndiverse beekafzettingen, evenals antropogene sporen bemonsterd vooronderzoek naar palynologische resten, zoals stuifmeel (pollen), sporen en anderemicrofossielen.Pollen en sporen worden in groten getale geproduceerd door planten. Dooreen zeer resistente laag in de buitenwand blijven ze in de ondergrond ondergunstige omstandigheden (met een lage concentratie zuurstof) goed bewaard enherkenbaar. Stuifmeel is microscopisch klein; in de orde van enkele tientallenmicrometers. Om deze reden worden deze resten goed door de wind of via waterof insecten verspreid. Dit heeft tot gevolg dat pollen en sporen een goed beeldschetsen van de vegetatie die in de (wijde) omgeving van een onderzoeksgebiedaanwezig was in het verleden. Dit geldt voor stuifmeel dat op natuurlijke wijzein de ondergrond terecht is gekomen, zoals naar alle waarschijnlijkheid het gevalis bij de natuurlijke beekafzettingen. Er is echter niet in alle gevallen sprake vannatuurlijke depositie, zeker niet in antropogene sporen, zoals waterputten engrachten. Zo kan daar sprake zijn van het weggooien van plantaardig afval, zoalshuishoudelijk afval of dorsafval. In dat geval kan het pollen informatieverschaffen over het gebruik van planten en de rol ervan in devoedingseconomie van de voormalige bewoners van Sittard. Doorpollenmonsters met een verschillende ouderdom met elkaar te vergelijkenkunnen verschillen in de pollenspectra door de tijd heen achterhaald worden.Aan de hand daarvan kunnen veranderingen in het biotische landschap vanSittard gereconstrueerd worden. De grote spreiding in ouderdom van depollenmonsters, variërend van de Nieuwe Tijd tot het Neolithicum en zelfs hetPleistoceen, maakt het mogelijk om uitspraken te doen overvegetatieveranderingen over een zeer lange periode. Dit is zeer bijzonder inNederland en leidt ertoe dat belangrijke kennislacunes kunnen wordenaangevuld op basis van de onderzoeksresultaten die zijn verkregen uit depalynologische analyses van het project ‘Zitterd‐Revisited’.

Bedankt voor uw aanvraag, u ontvangt binnen enkele ogenblikken een e-mail met daarin de downloadlink.

Sluit venster

Download rapport

Vul om dit rapport te downloaden onderstaande gegevens in. U ontvangt direct een link per e-mail om het rapport te downloaden:






Op dit rapport rust nog een embargo, neemt u even contact met ons op?

Contact >