Terug naar overzicht

Voedseleconomie: parenchym en andere plantaardige macroresten (Hanzelijn Oude Land ­ Knooppunt Hattemerbroek)

Rapportnummer 386 | Publicatiedatum 01 januari 2008
Auteur Kubiak-Martens L.

Download rapport  Download rapport


Een van de voornaamste doelen van het project Hanzelijn Oude Land was het verzamelen van overblijfselen van planten om aan de hand daarvan de economie van de vindplaats in de verschillende bewoningsfasen te kunnen reconstrueren. Het veldwerk bij Knooppunt Hattemerbroek heeft aangetoond dat op deze vindplaats in het gebied Hanzelijn Oude Land verscheidene activiteiten plaatsvonden tijdens het Laat-Mesolithicum. Aanwijzingen voor laat-mesolithische activiteit op de vindplaats zijn vooral de talrijke haarden ­ in grote groepen verspreid over de vindplaats ­ die mogelijk verband houden met de winning van teer uit dennenhout (zie hoofdstuk x voor details). Archeologische aanwijzingen voor bewoning tijdens andere perioden dan het Mesolithicum zijn schaars. Een concentratie vuursteenartefacten van het type Federmesser in Put 33 wijst op kortdurende activiteiten tijdens het Laat-Paleolithicum en een tweede vuursteenconcentratie, in Put 66, duidt op laat-mesolithisch gebruik van de vindplaats. Daarnaast zijn schaarse nederzettingssporen uit het Neolithicum en de Bronstijd aangetroffen. Dit hoofdstuk richt zich daarom vooral op de voeding en de rol van planten in de voeding van de laat-mesolithische bewoners van Hattemerbroek. Het onderzoek naar de voeding van jager-verzamelaars in Europa heeft zich lange tijd vooral gericht op dierlijke bronnen, dit ondanks pogingen om de waarschijnlijk belangrijke rol van plantaardige voedselbronnen ­ met name wortels en knollen ­ in de mesolithische voeding te benadrukken.1 Eén van de redenen waarom de plantaardige component in de voeding van jager-verzamelaars grotendeels is genegeerd, is de overvloed aan dierlijke resten op de vindplaatsen, terwijl plantaardige resten archeologisch veel minder zichtbaar zijn. Als ze al zichtbaar zijn, zijn ze vaak beperkt tot één soort ­ hazelnoot (Corylus avellana), soms ook eikels (Quercus), waternoot (Trapa natans), sleedoorn (Prunus spinosa) of framboos (Rubus idaeus). Een tweede reden voor de schijnbaar beperkte aanwezigheid van plantenresten op vindplaatsen van jager- verzamelaars ligt in de aard van het archeobotanische onderzoek, dat zich vaak vooral heeft gericht op slechts een deel van de botanische resten, namelijk de zaden.2 Gelukkig is deze situatie aan het veranderen door de ontwikkeling van nieuwe technieken voor het identificeren van verkoold parenchym, vegetatief celweefsel dat voorkomt in opslagorganen van planten zoals wortels en knollen.3 Bovendien leidt de groeiende belangstelling van een aantal archeologen voor een meer holistisch onderzoek van vindplaatsen van jager-verzamelaars in toenemende mate tot een fundamentele herziening van ons inzicht in economische strategieën en voeding in mesolithisch Europa.4 Deze nieuwe situatie komt tot uitdrukking in een aantal archeologische studies over Europese mesolithische vindplaatsen. Deze hebben alle aangetoond dat gewassen zoals wortels, knollen, wortelstokken en bollen van diverse plantensoorten een wezenlijk onderdeel vormden van de voeding van jager-verzamelaars.5 Deze nieuwe feiten met betrekking tot de mesolithische voeding suggereren verder dat zetmeelrijk voedsel uit plantendelen opgebouwd uit opslagparenchym even belangrijk kan zijn geweest als bijvoorbeeld hazelnoten, die vaak als mesolithisch basisvoedsel worden beschouwd. Er beginnen ook steeds meer aanwijzingen te komen voor het gebruik van knolgewassen als voedsel door 1 Clarke 1976; Price 1987; 1989; Zvelebil 1994.

Bedankt voor uw aanvraag, u ontvangt binnen enkele ogenblikken een e-mail met daarin de downloadlink.

Sluit venster

Download rapport

Vul om dit rapport te downloaden onderstaande gegevens in. U ontvangt direct een link per e-mail om het rapport te downloaden:






Op dit rapport rust nog een embargo, neemt u even contact met ons op?

Contact >