Terug naar overzicht

Onderzoeksagenda ecologische archeologie voor Tilburg-Goirle

Rapportnummer 394 | Publicatiedatum 01 januari 2009
Auteur Kooistra L.I.

Download rapport  Download rapport


1.1 AANLEIDING In de komende jaren wordt de zuidrand van Tilburg op het grensgebied met Goirle heringericht (zie figuur 1). De herinrichting heeft grote gevolgen voor het nog aanwezige archeologische bodemarchief, dat hierdoor (deels) vernietigd wordt. Daarom wordt voorafgaande aan deze activiteiten het bestaande archeologisch bodemarchief in kaart gebracht. Waar nodig vindt archeologisch veldonderzoek plaats om het archief te documenteren en zo ex situ veilig te stellen. De gemeente Tilburg heeft het gebied vrijgegeven voor ontwikkeling, maar draagt in haar hoedanigheid als lagere overheid ook zorg voor behoud van archeologische waarden. Voor de ontwikkeling van het gebied zijn projectontwikkelaars verantwoordelijk, die in het kader van de archeologische monumentenwet de verplichting hebben het archeologische archief op hun kosten te laten documenteren. Om onderzoekers later de mogelijkheid te geven de archeologische informatie uit de verschillende ontwikkelingsprojecten met elkaar te kunnen vergelijken stelt de gemeente Tilburg een archeologische onderzoeksagenda voor het gebied Tilburg-Goirle op. Er is nog weinig over de geschiedenis van de mens bekend uit de omgeving van Tilburg. De gemeente Tilburg streeft daarom een landschapsarcheologische benadering na. Dat betekent dat in de archeologische onderzoeksagenda de relatie tussen mens en landschap centraal staat. In het verleden bepaalden namelijk niet alleen culturele en maatschappelijke ontwikkelingen, de zogenoemde mensgerelateerde aspecten van de archeologie, de manier waarop mensen met elkaar omgingen. Ook de ontwikkeling van het fysieke landschap, het klimaat en de relatie tussen de mens en andere levensvormen drukten een stempel op het bestaan. In de landschapsarcheologie zijn de volgende disciplines belangrijk: culturele archeologie, fysische geografie en ecologische archeologie. In dit deelrapport van de archeologische onderzoeksagenda Tilburg-Goirle wordt ingegaan op de ecologische archeologie. In de ecologie wordt de relatie tussen levensvormen en hun leefomgeving bestudeerd. In de ecologische archeologie staat de mens als levensvorm centraal en gaat het om de wisselwerking tussen mens, andere levensvormen (plantaardig en dierlijk) en het landschap. Voordat de onderzoeksthema's van de ecologische archeologie aan bod komen, wordt ingegaan op de belangrijkste landschapselementen van Tilburg-Goirle.1 Figuur 1 Tilburg-Goirle, met een rood kader is het herinrichtingsgebied aangegeven. 1 Voor meer informatie over het landschap zie Heunks (2009). BIAXiaal 394 41.2 LANDSCHAPSELEMENTEN Het gebruik van het landschap is deels cultureel bepaald. Zo stelden jagers en verzamelaars uit het Paleo- en Mesolithicum ongetwijfeld andere eisen aan het landschap dan de mensen van agrarische nederzettingen uit de late prehistorie en de historische tijden. Voor beide leefwijzen was drinkwater belangrijk. Voor agrarische samenlevingen speelden daarnaast bodemvruchtbaarheid en waterhuishouding een grote rol. Voor ambachtelijke activiteiten zijn de beschikbaarheid en kwaliteit van grondstoffen zoals hout, ijzeroer, klei en leem van belang. Later, wanneer uitwisseling/handel een steeds grotere plaats in gaat nemen, spelen transportmogelijkheden over land of water een rol bij de vestigingskeuze van mensen. In grote lijnen heeft het landschap van Tilburg-Goirle in het Pleistoceen vorm gekregen. In landschappelijk opzicht wordt het gebied aan de westzijde door het beekdal van de Donge (zuid-noordwest georiënteerd) en aan de oostzijde door het beekdal van de Leij (zuidwest-noordoost georiënteerd) begrensd. De watergrens tussen beide beekdalen ligt in het herinrichtingsgebied. Van west naar oost midden in het gebied ligt de Katsbogte, een laagte die periodiek mogelijk als waterafvoer richting de Leij heeft gefunctioneerd. De noord- en zuidgrens van het herinrichtingsgebied hebben geen landschappelijke kenmerken. Heunks meldt dat in het zuidelijke deel voornamelijk Oud dekzand aan het oppervlak ligt en in het noorden meer Jong dekzand voorkomt. Het leemrijke Oud dekzand levert doorgaans een vruchtbaardere bodem voor akkerbouw op. Aan het begin van het Holoceen was het gebied relatief reliëfrijk, maar daarin treden gedurende het Holoceen tweemaal ingrijpende veranderingen op. De eerste verandering heeft een natuurlijke oorzaak. Door een combinatie van stijgend grondwater en afnemende verdamping van water doordat loofbossen de dennenbossen verdrongen, stagneerde op plaatsen de waterafvoer en ontstond veen.2 De veenvorming begon waarschijnlijk rond 8000 voor Chr. en liep mogelijk door tot in de IJzertijd. Dat zou betekenen dat de IJzertijdmens te maken had met uitgestrekte venen, waarvan wij nu vrijwel niets meer terugvinden. Het gebruik van veengebieden is een andere dan van dekzandgebieden en het is voorstelbaar dat het palet aan activiteiten van de prehistorische mens daardoor is beïnvloed. Vanaf de IJzertijd nemen de ingrepen in het landschap door toedoen van de mens toe. Mede door afname van het bosareaal als gevolg van houtkap, veranderde de waterafvoer en verging het veen. Het tot op heden best geconserveerde veen is aangetroffen onder een middeleeuwse ontginningsdijk in het rivierdal van de Leij.3 Zo hier en daar kunnen ook elders in het plangebied nog restanten veen aanwezig zijn. Dit zijn belangrijke archieven voor het reconstrueren van de landschaps- en de vegetatiegeschiedenis in de late prehistorie. Geeft het ontstaan en vergaan van het veen dynamiek aan het landschap en het landgebruik in de pre- en protohistorie, vanaf de Middeleeuwen en met name de Nieuwe tijd is het de mens die landschap een ander uiterlijk geeft. Ontbossing, ontginning van beekdalen, plaggenbemesting, de vorming van esdekken en egalisatie, al deze activiteiten hebben tot een ander landschap en mede tot een ander landgebruik geleid. De landschappelijke veranderingen en de veranderingen in vegetatie en landgebruik gedurende het Holoceen hebben invloed gehad op de waterhuishouding. In het begin van het Holoceen verdween, zoals al gezegd, waarschijnlijk veel water in de vorm van waterdamp via de dennenbossen. Tijdens de periode van veenvorming werd water door het veen vastgehouden. Deze factoren hebben de waterhuishouding van de beken in het herinrichtingsgebied beïnvloed en hebben daarmee ook invloed gehad op het landgebruik en de vestigingslocaties van de mens. De van zuidwest naar het noorden gelegen waterscheiding tussen de Donge en de Leij kan gezien worden als een landbrug die het zuiden met het noorden verbond. Uit het

Bedankt voor uw aanvraag, u ontvangt binnen enkele ogenblikken een e-mail met daarin de downloadlink.

Sluit venster

Download rapport

Vul om dit rapport te downloaden onderstaande gegevens in. U ontvangt direct een link per e-mail om het rapport te downloaden:






Op dit rapport rust nog een embargo, neemt u even contact met ons op?

Contact >